De gelogen kolonie
Michel Maas: De gelogen kolonie. Naar Indonesië om Indië te vergeten. Atlas Contact, 272 blz. € 21,99

De merkwaardigste figuur in het rariteitenkabinet dat Michel Maas in zijn boek De gelogen kolonie. Naar Indonesië om Indië te vergeten, presenteert, is hijzelf. Het boek is het product van zijn achttien jaar als correspondent voor de Volkskrant en NOS in Jakarta. Een correspondentschap dat zo lang duurde dat Michel Maas-watchers verwachtten dat hij nooit meer zou terugkeren. Hij was immers native gegaan en leefde nog lang en gelukkig in Indonesië. In zijn boek beschrijft hij zijn vertrek naar Indonesië in 2001 ook als een vlucht; na jaren van oorlogsreportages vanuit Kosovo onbruikbaar geworden voor kantoorwerk.
Maar nee, hij keerde dus wel terug naar Nederland en aan het slot van zijn relaas krijgt de lezer een glimp van de depressie die hem ‘thuis’ overvalt: „Eenmaal in mijn kamer werp ik een snelle blik naar buiten, en schuif dan mijn gordijnen dicht.” Maas lijkt zwaar te pakken genomen door het ‘Vliegende Hollander-syndroom’, bekend onder expats die zo lang in het buitenland hebben gezeten dat ze zich in Nederland niet meer thuis voelen.
Zijn boek is echter niet depressief, het is wel scherp, en bij vlagen wat bitter, maar meestal mild. Het geheel heeft eigenlijk nog het meest van een pamflet. Hoofdboodschap: Nederland had in Indonesië niets te zoeken, was daar slechts een voorbijganger en heeft nooit iets van de archipel begrepen.
Het pamfletachtige karakter ontstaat ook doordat Maas eigenlijk de meeste van zijn verhalen al die jaren in de prullenbak heeft gegooid, of misschien opzijgelegd voor nog een boek, later. Zo was hij immers getuige van de ontzaglijke ramp die zich voltrok toen het land in 2004 getroffen werd door een tsunami. Maar bovendien was hij correspondent voor heel Zuidoost-Azië. En daar gaat dit boek allemaal niet over. Ook niet dus over wat op 19 mei 2010 gebeurde in Thailand: toen werd Maas live op de radio neergeschoten bij een militaire ontruiming van een kamp van demonstranten.
Redeloze boosheid
Maas heeft zich vooral gericht op de moeizame betrekkingen die Nederlanders vaak hebben met Indonesië. En dan met name op de moeite die Nederlanders er nog altijd mee hebben om de gedachte los te laten dat Indonesië ‘eigenlijk’ nog steeds de kolonie Nederlands-Indië is. Dit thema keert op verschillende plekken in het boek terug en terwijl Maas’ toon vaak geamuseerd en wat afstandelijk is, verandert die waar het gaat om die Nederlandse mentaliteit. Die is volgens Maas „een leugen”. Zoals de hele kolonie „gelogen” is, volgens de titel. Het lijkt op de redeloze boosheid van de teruggekeerde veteraan, zoals zijn vader was, die diende als luitenant bij de genietroepen tijdens de Indonesiëoorlog (1945-1950). Met veel liefde beschrijft hij die vader, die zijn mogelijk huiveringwekkende ervaringen had gecondenseerd tot het af en toe zingen van één zin uit een koloniaal liedje: „Terang boelan...” (Het licht van de maan).
Michel Maas kan fantastisch mooi schrijven, dat bleek al uit zijn autobiografische eerste boek De vleugels van Lieu Hanh (1994), gesitueerd in Vietnam, over de oorlogsverslaafde hoofdpersoon. In dit nieuwe boek schrijft hij bijvoorbeeld over het zwijgen van zijn vader: „Indië is altijd een zwart gat geweest. Het werd tevoorschijn geroepen door het te verzwijgen. Zonder af en toe een ‘terang boelan’ kon je het niet eens waarnemen.”
Zijn vader is dementerend als Maas hem eens een boek cadeau geeft over oorlog. Zijn vader ziet een foto van een kapotgeschoten woonkamer. En Maas beschrijft de reactie van zijn vader: „Oorlog. Zoveel lijken…” Hij tilt zijn rechterhand op tot borsthoogte en houdt hem daar tegen zich aan gedrukt. „Zúlke stapels!” Hij staat stil, verstard of er zojuist een foto is gemaakt en hij nog altijd in de flitslamp kijkt, die langzaam uitdooft. „Zúlke stapels!” herhaalt hij.”
Lees ook
Geen koloniaal ongeluk in IndonesiëTransgenerationeel trauma
Maas kan die woorden niet vergeten, schrijft hij. Als hij voor het eerst de vliegtuigtrap afdaalt bij aankomst in Jakarta scandeert hij ze voor zichzelf. „De twee woorden en de hand van mijn vader op borsthoogte ik zal ze nooit meer kwijtraken. ‘Zúlke stapels’ is mijn ‘terang boelan’ geworden […] Bij mij klinkt het als woedend marcheren[…].”
Zelden lijkt het verschijnsel ‘transgenerationeel trauma’ zo helder verwoord. Maas verzet zich welsprekend tegen alle Nederlanders die dwepen met tempo doeloe, die goeie ouwe tijd in de kolonie.
Aan de hand van zijn ontmoetingen met Indonesiërs brengt Maas het land op zijn manier in kaart. Via zijn bijzondere gesprekken met de in 2004 overleden vorst van Surakarta, ofwel Solo in Midden-Java, Susuhunan XII, kan hij de Indonesische archipel schetsen zoals die al eeuwenlang was en is, in wezen onveranderd door de aanwezigheid van Nederlanders. Zij hebben wel het „keizerschap” van de Indonesische vorst langzaam maar zeker steeds kleiner gemaakt. Terwijl zijn grootvader rondreed in diens Mercedes Benz Victoria Phaeton en nog een gevolg had van 128 koetsen en rijtuigen, wordt zijn kleinzoon door de straten van Solo rondgereden in een kleine Toyota door zijn laatst overgebleven bediende.
Nooit geaccepteerd
Michel Maas beschrijft ook zijn vriendschap met Hariyo, lid van de familie van de kraton van Surakarta, in economisch opzicht aan lager wal maar well-connected – hij is degene die Maas in contact brengt met de Susuhunan – en blijkbaar zeer ontwikkeld. Hariyo laat Maas kennismaken met de eeuwenoude, zwaar vervallen, archieven van de kraton. „Koningen van Mataram en de keizers van Majapahit heersten hier al toen Nederland niet eens bestond,” schrijft Maas.
Veel ruimte krijgt ook Felix Feitsma, een man van gemengde afkomst, Indo-Europees, die niet zoals zoveel anderen naar Nederland is verhuisd nadat Indonesië zijn onafhankelijkheid proclameerde. Hij is gebleven, heeft de kleur en de kleren aangenomen van zijn Soendanese (West-Javaanse) omgeving en leeft van zijn werk als gids voor Nederlandse toeristen. Op een zeker moment bekent Feitsma dat het hem nooit gelukt is echt een Soendanees te worden omdat hij eenvoudigweg niet wordt geaccepteerd. In een sleutelpassage houdt hij Maas een spiegel voor. „Misschien hebben onze gesprekken na die jaren in Lembang eindelijk de kern van ons wezen bereikt. Misschien […] zijn we aanbeland bij het laatste stukje, het punt waar Felix niets meer te verliezen heeft. En ik? Ik heb genoeg gezien om te weten dat ik niet langer in Indonesië wil blijven.”
Maas wilde niet eindigen als „een treurige Nederlander die, oud en chagrijnig, in een korte broek alles beter zit te weten”. Kortom: „Nederland had hier niets te zoeken. Punt. En ook mijn tijd is voorbij. Punt.”
Net zoals hij anderen altijd scherp de maat heeft genomen, kijkt hij in dit boek ook naar zichzelf, en dat dwingt respect af.
| Uitgever | Atlas Contact, Uitgeverij |
|---|---|
| Auteur(s) | Michel Maas |
| ISBN | 9789045041179 |
| Bindwijze | Paperback |
| Aantal pagina's | 208 |
| Datum van verschijning | 20250807 |
| NRC Recensie | 4 |
| Breedte | 137 mm |
| Hoogte | 212 mm |
| Dikte | 19 mm |