Het liberalisme en zijn schaduwzijden
Hoog tijd voor zelfbeheersing, leert Fukuyama ons over het liberalisme
Democratie Dertig jaar na het verschijnen van The End of History and the Last Man stelt de Amerikaanse politicoloog Francis Fukuyama dat het liberalisme mateloos is geworden.
Is het liberalisme op sterven na dood? De geloofsartikelen waarop de liberale democratie steunt – bescherming van de vrijheid van het individu, noodzaak van democratische controle van de macht, geloof in de gelijkwaardigheid van alle mensen – worden openlijk gehoond en geminacht.
In 2019 verklaarde Vladimir Poetin in de Financial Times het liberalisme tot een ‘achterhaalde’ leer, aangezien het zou botsen met de belangen van een overweldigende meerderheid van ‘het volk’, dat immers niets moest hebben van immigratie, open grenzen en de multiculturele samenleving. Redevoering na redevoering noemt de Hongaarse premier Viktor Orbán het liberalisme een jammerlijke dwaalleer; hijzelf bepleit de zogenaamde ‘illiberal democracy’, waarin de onvervreemdbare eigenheid van cultuur en christendom dominant moeten zijn.
Maar de doodsaanzeggingen komen niet alleen van neo-nationalistische zijde. Overal in West-Europa en de Verenigde Staten heerst onvrede over het liberalisme in praktijk, zowel op de rechter- als de linkerflank. Of het nu gaat over de trage aanpak van de klimaatcrisis of van de toenemende ongelijkheid, over de steeds dieper wordende kloof tussen de bestuurlijke elite en de gewone man, of over gevraagde, of juist ‘doorgeschoten’ diversiteit in de samenleving, steeds wordt er met een beschuldigende vinger naar de zelfgenoegzame, wereldvreemde, elitaire liberale middenpartijen gewezen, die tekort schieten in ideeën en daadkracht. ‘Liberaal’ kan van oudsher veel dingen betekenen; tegenwoordig is het vooral een scheldwoord.
Als tegenwicht is er de laatste jaren een flinke stroom boeken op gang gekomen, waarin het hedendaagse liberalisme bekritiseerd wordt, maar nadrukkelijk niet op de vuilnishoop van de geschiedenis wordt gegooid. Ik doe een greep: How to be a Liberal (2020) van de Britse journalist Ian Dunt, A Thousand Small Sanities (2019) van de Amerikaanse essayist Adam Gopnik en Furcht und Freiheit (2019) van de Duitse politicoloog Jan-Werner Müller. Al die boeken beogen een wake-upcall: er is veel aan te merken op het liberalisme, zowel als historische politieke stroming als wanneer het de huidige praktijk betreft, maar pas op, we moeten voorkomen dat we het kind met het badwater weggooien. Noodzakelijke kritiek op het liberalisme moet volgens deze auteurs niet verward worden met een radicale afwijzing van het liberalisme. Besef wat er op het spel staat. Kijk naar wat er in Rusland, Hongarije, China, Turkije en de Verenigde Staten gebeurt.
Politieke strijd zonder einde
Met Het liberalisme en zijn schaduwzijden voegt de Amerikaanse politicoloog Francis Fukuyama zich bij dit koor. Het klassieke liberalisme waarvoor Fukuyama het opneemt, is ‘de doctrine die voor het eerst werd ontwikkeld in de tweede helft van de zeventiende eeuw, waarin werd gepleit voor de beperking van regeringsmacht door middel van wetten en uiteindelijk ook grondwetten, en waarbij instituties in het leven werden geroepen waarmee de rechten van de burgers werden beschermd voor wie die wetgeving gold.’
De vrijheid van het individu om zijn of haar eigen leven naar eigen inzichten vorm te geven, zelf te beslissen wat voor hem of haar het goede leven is, zorgt per definitie voor debat en politieke strijd zonder einde. Dat liberalisme beschouwt Fukuyama dan ook als een middel om diversiteit te reguleren, anders gezegd ‘het vreedzaam organiseren van diversiteit in pluralistische samenlevingen’. De staat bepaalt niet voor haar burgers wat voor hen zin- en betekenisvol is, dat mag je helemaal zelf uitmaken. Als je je leven wilt wijden aan het opvangen van vluchtelingen of het verzamelen van postzegels, dan is dat jouw zaak.
Zoals de Britse journalist Edmund Fawcett laat zien in zijn excellente geschiedenis Liberalisme, het verhaal van een idee (2015) wurmde het liberalisme zich in de negentiende eeuw omhoog tussen de twee grote ideologieën van die tijd – conservatisme en socialisme, die ieder op hun manier het collectief huldigden – en richtte zich op de vrijheid en verantwoordelijkheid van het individu. Het liberalisme wil traditioneel eerder een democratische spelverdeler zijn dan een ideologie met een receptuur voor een ideale samenleving. Dat is van oudsher zowel een kracht als een zwakte. Het liberalisme is emancipatoir, waarborgt de rechten van het individu, gelooft in vooruitgang. Maar het ontbreekt aan vergezichten voor de samenleving als geheel. Zoek dat zelf maar uit.
Mark Rutte beschreef in zijn H.J.Schoo-lezing uit 2013 het hebben van een visie als ‘de olifant die het uitzicht belemmert’. In die zin is hij een voorbeeldige liberaal.
Molensteen
In zijn nieuwe boek treedt Fukuyama de huidige kritiek op het liberalisme met open vizier tegemoet. Zijn eigen naam en faam is voor altijd verbonden met ‘het einde van de geschiedenis’, de these die hij verkondigde in het essay uit 1989 – en die hij later uitwerkte in een boek – waarin hij stelde dat de liberale democratie het politieke model was dat alle andere had verslagen. Het heeft Fukuyama wereldberoemd gemaakt, maar het is tot op de dag van vandaag ook een molensteen om zijn nek. Alles wat hij sindsdien geschreven heeft wordt in het licht gezien van zijn optimisme van weleer. Dat hij ook toen al besefte dat het ‘einde van de geschiedenis’ bepaald niet de hemel op aarde zou zijn, en dat hij bovendien niet schroomt zijn eigen overtuigingen steeds kritisch tegen het licht te houden, haalde weinig uit.
Toen eind juni bekend werd dat Fuku-yama op de sanctielijst van het Poetin-regime was geplaatst, twitterde de Britse correspondent van de Financial Times: ‘Russia has just sanctioned Francis Fuku-yama. The end of history is over!’ Dat is een karikatuur: het was juist Fukuyama die voorzag dat de omgang met de geschiedenis in landen zoals Rusland voortaan bij uitstek postmodern zou zijn, nationalisme als cynische dekmantel voor corruptie en politiek in maffia-stijl; net zoals de preken van Orbán en zijn westerse geestverwanten over een samenleving van christelijke waarden en gemeenschap een rookgordijn zijn om zelfverrijking en vriendjespolitiek aan het zicht te onttrekken.
In Het liberalisme en zijn schaduwzijden stelt Fukuyama dat de liberale orde in de Verenigde Staten en Europa zijn eigen ondergang bewerkstelligt doordat de kernbeginselen tot in het extreme zijn doorgevoerd. Met die beginselen zelf is weinig mis, vindt hij, maar wel als ze geen beperking meer kennen. ‘Vaak begint een leer of een ideologie met een kerninzicht dat waar is, of zelfs onthullend, maar gaat het mis zodra dat inzicht tot in het extreme wordt doorgevoerd – zodra de leer leerstellig is, om het zo maar te zeggen.’
Het neoliberalisme is zo’n ontsporing. ‘Een van de kernideeën van het liberalisme is de waardering en bescherming van individuele autonomie. Maar die basiswaarde kan ook te ver worden doorgevoerd. Ter rechterzijde betekende autonomie in de eerste plaats het recht om vrijelijk te kopen en te verkopen, zonder tussenkomst van de staat. Waar dat concept tot het uiterste werd doorgevoerd, ontaardde het economische liberalisme aan het eind van de twintigste eeuw in het ‘‘neoliberalisme”, wat leidde tot groteske ongelijkheden.’
Ook door het individualisme tot in het uiterste te bevorderen, zegt Fukuyama, heeft het liberalisme zich in zijn eigen voet geschoten. Het recht om jezelf te zijn, aldus Fukuyama, betekende ‘persoonlijke autonomie wat betreft keuzevrijheid en waardering van levensstijlen en verzet tegen sociale normen die werden opgelegd door de omringende samenleving.’ Allemaal noodzakelijk, vindt ook hij, maar het heeft ook geleid tot zogenaamde identiteitspolitiek, waardoor een andere liberale waarde, tolerantie, in het gedrang komt. Wie het ‘autonome ik’ heilig verklaart, ziet andere overtuigingen al snel als bedreigend en onverdraaglijk. Ook door de eis van transparantie te ver door te voeren, komt het idee van de privésfeer, waarover de maatschappij niets te zeggen heeft, steeds meer onder druk te staan.
Waar iemand als Jan-Werner Müller het liberalisme wil herijken door het juist radicaal op te komen voor de ‘verliezers’ in de liberale democratieën, gemarginaliseerde groepen en slachtoffers van de groeiende ongelijkheid, daar pleit de liberale conservatief Fukuyama juist voor zelfbeheersing en gelijkmatigheid.
Het liberalisme is mateloos geworden, overtuigd van zijn eigen voortreffelijkheid, daar zit volgens hem het grootste probleem. Er in beginsel niets mis met geloof in de vrije markt, zegt hij, een ontzagwekkend aantal mensen op de wereld is daardoor welvarender geworden, maar denken dat een terugtredende overheid de grootste zegen is, ziet hij als een jammerlijke misvatting. Het is aan een sterke overheid om te zorgen dat mensen niet buiten de boot vallen.
Ook prijst hij de Franse filosoof Michel Foucault (‘briljante boeken’) omdat hij laat zien dat ook ogenschijnlijk neutrale instituties instrumenten van macht en disciplinering kunnen zijn. Maar hij ziet Foucault ook als de aanjager van een radicale kritiek die in iedere taaluiting een middel tot machtsuitoefening ziet, zodat een uitwisseling van argumenten in de publieke arena moeizaam of zelfs onmogelijk wordt. Fukuyama: „Volgens de logica van Foucault zijn de woorden zelf uitdrukkingen van macht, en die macht, zo wordt beweerd, kan mensen een lichamelijk onveilig gevoel geven.”
A seat at the table
Dat ‘links’ het liberalisme verwijt zijn belofte van gelijkwaardigheid niet na te komen wanneer het gaat om gemarginaliseerde groepen is volgens Fukuyama terecht. Door de nadruk te leggen op het individu en eigen verantwoordelijkheid, ontgaat het de liberaal, die almaar bezig is mensen ‘in hun eigen kracht te zetten’, dat daadkracht van bovenaf vereist is om die groepen werkelijk ‘a seat at the table’ te geven. Ook hier is Mark Rutte exemplarisch. In 2015 zei hij over discriminatie op de arbeidsmarkt: ‘Ik heb daar over nagedacht en ben tot de conclusie gekomen dat ik dit niet kan oplossen.’ Want: ‘de paradox is dat de oplossing bij Mohammed ligt. (…) Je moet je invechten.’
Fukuyama verwerpt zulke onmachtige niksigheid, maar waarschuwt meteen voor het andere uiterste: wanneer de groepsidentiteit zelf tot uniek wordt verklaard, en dus belangrijker wordt dan het individu, leidt dat tot een uitholling van het liberale idee van een gedeelde menselijkheid. De grootste verdienste van dit boek is dat Fukuyama de huidige weerzin tegen het liberalisme helder beschrijft en zich werkelijk in die kritiek verdiept. In die zin is dit essay verplichte kost voor iedereen die de vaak verwarde discussie helder wil krijgen. Maar het essay lijkt toch vooral bedoeld als aansporing voor liberalen die de boel ernstig hebben laten versloffen. Zijn gehamer op matiging zal weinig verbeten critici van de liberale orde overtuigen.
Ja, de overheid moet weer een rol spelen in de samenleving om de zwakkeren te beschermen, er moet weer vertrouwen in feitelijkheid en wetenschap komen, vrijheid van meningsuiting is te belangrijk om aan de grote tech-bedrijven toe te vertrouwen, de behoefte aan transparantie moet niet het einde betekenen van ons recht op een privéleven.
Het zijn redelijke voorstellen voor redelijke mensen. Maar hoe je de groeiende groep onredelijken tegemoet moet treden in hun nietsontziende vijandigheid jegens de kernwaarden van het liberalisme zelf, die zich in het politieke landschap vooral op de rechterflank bevinden, daar geeft Fukuyama geen antwoord op.
08-07-2022 Bas Heijne
ISBN | 9789045047027 |
---|---|
Aantal pagina's | 224 |
Datum van verschijning | 20220621 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 144 mm |
Hoogte | 216 mm |
Dikte | 26 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres