Logboek Slauerhoff
‘De zomer is nu zowat voorbij en ’t was niet eens erg warm. Toch ben ik uitgeput, erger dan ooit in de tropen, doe niets liever dan hangen en neervallen op stoel of bed’, schreef Jan Jacob Slauerhoff in 1934 vanuit Tanger aan een vriend, de schrijver F.C. Terborgh. ‘Het derde en voornaamste is ’t gemis van een levensgezellin. Dan zou ’t nog wel uit zijn te houden.’
Het was de eerste en enige keer dat dichter-schrijver-scheepsarts Slauerhoff (1898-1936) een poging deed zich te vestigen. Na tien jaar over de wereld te hebben gereisd, opende hij een praktijk als huisarts in Tanger. Met uitzicht op de Straat van Gibraltar voltooide hij er Het leven op aarde, zijn tweede China-roman na Het verboden rijk (1932). Maar zijn praktijk kwakkelde, de zeemist irriteerde zijn zwakke longen en zijn vrouw weigerde er te komen wonen; hun huwelijk liep na vijf jaar sowieso op zijn laatste benen. Al na een paar maanden vertrok hij er, ‘tijdelijk’, zei hij, maar hij keerde er nooit terug.
Wat dreef hem ertoe om altijd weer onder het mom van noodzaak of onvermijdelijkheid de slechtste oplossing te kiezen, vroeg Terborgh zich later af over Slauerhoffs besluit zich uitgerekend in Tanger ‘een burgerbestaan te scheppen’? Zelfkastijding? Freudiaanse Fehlleistung: ‘de geheime wens zich van meet af aan de mogelijkheid open te houden er op terug te komen en een nieuwe reden te hebben voor een nieuw, even onbevredigend besluit’?
Misschien moest hij in Lissabon of Valencia gaan wonen, opperde Slauerhoff nog. Of consul worden in Latijns-Amerika. Maar hij maakte nergens echt werk van. Hij koos opnieuw voor het bestaan als scheepsarts. Dat verzekerde hem van een goed inkomen, maar de wisselende contracten bij Nederlandse rederijen lijken ook bedoeld om juist geen vaste grond onder te voet te hebben. Als scheepsarts leidde hij een bestaan als zoveel van zijn personages. Versterveling zijn ze wel genoemd: een vrijwillig uitgestotene die liefde, rust en wijsheid tegelijkertijd zoekt en ontloopt.
Na Tanger zou hij nog twee reizen als arts maken: een naar het Caraïbisch gebied en Midden-Amerika, en een naar Afrika. Op die laatste reis zou hij malaria oplopen die zijn door astma en tbc beschadigde gezondheid verder ondermijnde. Zijn laatste dichtbundel was net uit en heette Een eerlijk zeemansgraf. Hij stierf op 38-jarige leeftijd in een verzorgingstehuis in Hilversum.
Behalve poëzie (‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’), proza, een toneelstuk en brieven – in 2016 verzameld onder de titel Een varend eiland – schreef Slauerhoff ook dagboeken en reisverslagen. Van die laatste twee zijn al veel fragmenten bekend, onder meer uit Wim Hazeu’s Slauerhoff-biografie (1995, uitgebreid in 2018). Nu verschijnen ze voor het eerst in hun geheel samen als Logboek Slauerhoff, samengesteld door Hein Aalders en Menno Voskuil, die ook nieuwe edities bezorgden van Slauerhoffs Verzamelde gedichten (2018) en diens Verzameld proza (2020).
Vlerkprauw, pagaaien
Alsof je het deksel van zijn zeemanskist opent, zo voert dit boek je Slauerhoffs varende leven binnen. Met reportages en ‘reisbrieven’, dagboekaantekeningen, soms uitgebreid en precies, soms alleen in trefwoorden met de kracht van een haiku: ‘3 november. Vlerkprauw, pagaaien. No 1 dronken, K. dronken’ (‘nummer één’ is de eerste stuurman). Met Slauerhoffs eigen foto’s van stoomschepen en jonken, eilanden en kusten, van bevriende schrijvers, vriendinnen en geliefdes, Chinezen met vlecht, Indiërs in lendendoek en Europeanen die dekgolf spelen. Portretten in donker uniform en wit tropentenue, gedichten in klad, een conduitestaat met stempels, kaarten met zeeroutes, en treffende passages uit de brieven.
Het is de vervlogen scheepvaart tussen Nederlands-Indië, Macao, Hongkong, havens en nu onder hoogbouw bedolven steden in Japan en noord-China. De ‘koelieboten’ die contractarbeiders vervoerden en de ‘lijkenhalers’ die overzee gestorven Chinezen in het ruim opeengestapeld terugbrachten voor een begrafenis thuis, het nog steeds onrustige China van net na de burgeroorlog. Opiumkitten, bordelen en de charleston dansen in balzaaltjes in Singapore of Shanghai, de stegen, kroegen en kerkhoven waar hij zijn personages tegenkwam.
En het voert je naar de lijndiensten voor passagiers tussen Europa en ‘de Oost’ en ‘de West’, uit de tijd van voor het vliegtuig – van arme maar energieke emigranten tot de mannen en vrouwen uit de eerste klasse, die zich steeds meer vervelen naarmate de reis vordert en die in Slauerhoffs ogen veelal verwende ‘parvenuen’ zijn, met wie hij geen medelijden heeft als ze zeeziek worden.
Strotafsnijding
Over zijn werk als scheepsarts kom je niet alles te weten, maar een paar doorkijkjes in zijn werk als arts liegen er niet om. ‘Welke specialistische vrouwenarts verrichtte wel eens een [verlossing] met losgelaten placenta, uitgezakte navelstreng, opgeslagen arm in een nauwe scheepskooi op een slingerend schip?’ schrijft hij. En daarna: ‘Een kleine kist aan een slingerend touw, one two three, in the name of the Lord.’ Of: ‘Twee passagiers werden krankzinnig, een pleegde zelfmoord door strotafsnijding + slokdarm, ontzettend bloedbad. Ik heb hem toch nog in leven gehouden.’
Op zo’n schip van de lang-verdwenen Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaatschappij of de Hollandsche Lloyd heeft de arts een bijzondere status. Hij hoort bij de officieren en valt rechtstreeks onder de kapitein, maar heeft geen idee hoe je het schip van A naar B zou moeten navigeren. En hij heeft gestudeerd, hoort tot een andere sociale klasse. Hij is er voor het welzijn van de passagiers, wordt geacht mee te eten in de eersteklas, mee te doen aan spelletjes, dansen.
De andere officieren vinden Slauerhoff vreemd, met zijn neiging om steeds zo lang mogelijk aan wal te zijn en zich terug te trekken in zijn hut. Hij spreekt Spaans en Portugees, een beetje Arabisch, leest poëzie. De lagere rangen mogen hem; hij begrijpt de ‘kwade gevolgen van een avond aan de wal’ als geen ander. Maar eigenlijk hoort hij bij niemand; hij is zelf dat ‘varende eiland’.
Aantrekkingskracht
Zijn – in Terborghs woorden – ‘onmiddellijk veroverende houterige wellevendheid’ heeft grote aantrekkingskracht op vrouwen. Hij kan niet zonder en zij zijn er altijd, overal. In dit boek raak je de tel kwijt, en hijzelf soms ook, krijg je de indruk. Een ‘senhora Pereira’, ‘mademoiselle Fraga’ en een ‘Suzanne’ zoeken op dezelfde reis zijn belangstelling, al doet het dagboek niet aan wederhoor. Terwijl ‘Madame Rampon zich aanbiedt onder voorwendsel van auscultatie [onderzoek met stethoscoop]’. Zelf begint hij iets met de wispelturige Natasja, maar is opgelucht als ze van boord gaat.
Slauerhoffs waarnemingen zijn soms bordkartonnige land- en volkenkunde (‘Zoals de Marker visser de nationale figuur van Holland heet, is de gaucho het van Argentinië’), wat niet zo verwonderlijk is omdat hij veel verslagen schreef voor krantenlezers in de provincie die nooit in een buitenland kwamen. Maar in de dagboeken schrijft hij scherp over de koloniale erfenis van Spanjaarden en Britten (aan wie hij een pesthekel heeft). Ook over Nederlanders is hij meedogenloos: ‘Alle bezitters in Indië en Oost-Azië zijn van een stompzinnige arrogantie die doet wenschen dat de Russische sikkel eenmaal door deze rotte aren varen zal.’ Overigens was hij geen communist.
De opkomst van het nazisme ontgaat hem niet: in Tanger ziet hij steeds meer gevluchte Joden. Op een bootreis in 1933 voert hij een Duitser op die grammofoonplaten met Hitlers toespraken draait, om er aan vast te knopen dat men ‘tot in Afrika kan constateren wat altijd weer het Duitse volk als een kudde doet afdwalen: […] een surplus aan dweepzucht en een even groot tekort aan kritisch onderscheidingsvermogen’.
Dit boek laat je meevaren met Slauerhoff in een voorgoed verdwenen wereld. Het is ook een goudmijn aan scènes en personages die als het ware generale repetitie houden voor gedichten of verhalen. Met de samenstellers, die Slauerhoffs werk als geen ander kennen, als – niet opdringerige – gids. Een voorbeeld. Bij het Braziliaanse gevangeniseiland Fernando de Noronha, met een kale rots die de ‘de vinger Gods’ heet, speculeert hij in zijn dagboek dat er ‘een banneling kwam overzwemmen’, wat later tot een wonderschoon gedicht leidt over ballingschap en verlatenheid, en niet alleen van die arme gevangenen.
Correctie (15 december 2023): In het fotobijschrift bij de ansichtkaart van het Astor-hotel in Shanghai (uit 1916) is toegevoegd dat Slauerhoff die stad in 1926 voor het eerst bezocht. In de papieren editie stond onder de groepsfoto de naam van Slauerhoffs rederij verkeerd vermeld. Die moet zijn: Java-China-Japan Lijn.
Logboek Slauerhoff laat de schrijver-scheepsarts en wereldreiziger J. Slauerhoff (1898-1936) aan het woord in diens eigen, meest intieme woorden: de tobbende poète maudit, de avontuurlijke reiziger, de geestige observator. Met alle dagboeken en reisreportages, aangevuld met fragmenten uit zijn reisbrieven en gelardeerd met talrijke, ook door hemzelf gemaakte foto’s en documenten uit zijn leven, markeert Logboek Slauerhoff het pad over de wereld van de schrijver van Het leven op aarde, Schuim en as en de dichtbundel Een eerlijk zeemansgraf. Dichter bij Slauerhoff kom je niet.
Samenstelling, inleiding en annotatie door Slauerhoffkenners Hein Aalders en Menno Voskuil.
ISBN | 9789038812540 |
---|---|
Aantal pagina's | 424 |
Datum van verschijning | 20231003 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 180 mm |
Hoogte | 249 mm |
Dikte | 25 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres