Thuishaven
Een klein dorp, een huis in de polder, en achter de dijk de zee. Klinkt idyllisch, en als je de vogels in het riet ziet, de meerkoeten, muskusratten en libellen, waan je je bijna in een paradijs. Het zonnetje schijnt, het plaatselijke café heeft de taarten in de vitrine staan.
Maar een paradijs is het niet. De vrouw die uit haar huwelijk en de stad is vertrokken en hier in een krakend en piepend huis voor zichzelf is gaan wonen, moet niet denken dat het hier fijn is. „Als je blijft”, waarschuwt haar buurvrouw Mimi haar, „zul je zo alleen zijn als je nog nooit in je leven bent geweest.” Ook de broer van de buurvrouw, Arild, wil haar niets voorhouden. „Het was duister”, vertelt hij over het ontstaan van de gemeenschap, „turf en sinter, eindeloze regen. De mensen begroeven hun dode baby’s onder de stookplaatsen. Ze begroeven dode dieren onder de stookplaatsen. Het waren wilden. […] Het is hier niet romantisch.” Maar de vrouw, hoofdpersonage in de roman Thuishaven van Judith Hermann (1970), is niet zo snel af te schrikken. Ze voelt zich „niet meer zo alleen als ik de hele winter ben geweest”, schrijft ze aan haar ex Otis.
Van Hermann, die in 1998 internationaal furore maakte met haar debuutverhalenbundel Sommerhaus, später (Zomerhuis, later), heeft uitgeverij Meridiaan inmiddels twee vertalingen uitgegeven; vorig jaar Kiezels, uit 2023, nu is er Thuishaven, een eerdere roman uit 2021, en later deze maand zal Zomerhuis, later een rentree maken in een nieuwe vertaling. Dat Hermann hiermee in de schijnwerpers staat is terecht, want haar verhalen en romans zijn in hun sfeer, beladen scènes, details en dromerigheid literatuur die ook in Nederland publiek verdient.
Oer-realistisch
Ook Thuishaven is weer een typische Hermann, met hoog vreemde-vogelgehalte en licht absurdistische episodes, zoals die waarin de vrouw op jonge leeftijd bij een goochelaar langsgaat die haar doormidden wil zagen en mee wil nemen op een cruise als assistente in zijn shows. Een briljant begin van een roman, als je het mij vraagt. Tegelijkertijd is Hermanns stijl oer-realistisch; je ziet die meerkoeten en muskusratten gaan, je voelt de hitte en het stof hangen. De vrouw werkt in het café van haar broer (een man als „een verslagen en geplukte vogel, de laatste van zijn soort”), die verliefd is op het jonge en zwaar getraumatiseerde meisje Nike („die pluizige geesteszieke”). Ze begint een verhouding met varkensboer Arild („rook naar kuilvoer en aftershave”), leert zijn familie kennen, houdt ondertussen contact met haar ex, die zich voorbereidt op het einde van de wereld. Ergens ver weg zit hun volwassen dochter Ann op zee.
Een plot is moeilijk aan te wijzen, de gebeurtenissen zijn in sfeer en details ingepakt. Hermanns personages ontluiken geleidelijk; zo krijgen we langzaam meer te weten over Nike en het verschrikkelijke lot dat haar als kind trof, en over de geschiedenis van de vrouw en Otis. De setting lijkt van groter belang. Uitgebreid en associatief beschrijft Hermann het werk in het café: „In de koelcel bromt de installatie op volle toeren, het gebrom klinkt als het gebrom in de keuken van The Shining, misschien is het ook de kou die me aan die film doet denken.” Kalm ontluikt de liefde tussen de vrouw en Arild. Is het liefde? Het wordt nergens benoemd.
Kleine voorvallen zijn bij Hermann vaak eigenlijk heel groot, zoals de dierengeluiden die de vrouw ’s nachts uit haar slaap houden en waar ze Arild een marterval voor laat neerzetten. De val krijgt menselijke proporties, was „volkomen neutraal, maar straalde toch een geheel eigen sfeer uit, had een aura van waanzin en razernij”. Tegelijkertijd worden onthutsende of traumatische gebeurtenissen bijna en passant genoemd. Hermann schetst ze met onderkoelde souplesse. Haar taal zit vol schoonheid maar het is nonchalante schoonheid. Geuren, weersomstandigheden, texturen, gezichten, karakters – ze beschrijft ze terloops, en tegelijkertijd is het de kern van haar werk.
Herinneringen
Dat het decor zo in het middelpunt staat is weleens jammer. Het zorgt ervoor dat de personages, de mensen, net niet de diepte krijgen die je van de roman verlangt. Thuishaven is een verhaal over herinneringen aan de plekken waar je thuis kunt horen, maar de herinneringen zijn vluchtig. Hermann trekt de dichte mist van het verleden steeds eventjes op, maar ook hierin zijn het de details die de herinneringen leiden. Dat de vrouw en Otis in hun allereerste periode symbiotisch leefden wordt duidelijk in een herinnering aan het avondeten: „Het was onmogelijk om van twee borden te eten, Otis zette één bord op tafel, we gingen naast elkaar zitten en aten aardappels met lijnolie, met rode bieten en grof, grauw zeezout.” Maar daar blijft het bij, veel meer krijgen we over hun liefde niet te weten.
De vrouw bevindt zich nu in een zweeftoestand, ze wil niet wortelschieten in deze polder, maar terug naar haar verleden wil ze ook niet. „Misschien ga ik wel dood”, denkt ze, „ga ik heel binnenkort dood, moet ik over alles nog een keer nadenken voordat ik doodga.” Met dromerigheid bedoelde ik eerder dan ook geenszins een soort loom-bloemige vrolijkheid. In Thuishaven krijg je geregeld nachtmerrieachtige beelden voorgeschoteld, zoals de varkens van Arild in hun „vormeloze en aanzwellende gekrijs” en het tandeloze, holle gezicht van Nike.
Opgesloten zijn, zowel in letterlijke als figuurlijke zin, in je leven, in een polder, een gemeenschap, komt telkens uit het ‘thuiszijn’ voort. Hermanns scènes hebben iets wreeds, met daaroverheen een sausje ongedwongenheid. Ze maakt veelvuldig gebruik van opsommingen en haar manier van observeren doet iets dubbels: het trekt je dichtbij maar toch altijd met een gaasje tussen haar taal en de wereld. Het werkt aanstekelijk; al na de eerste bladzijde gaan mijn gedachten in hetzelfde jargon en ritme als dat van Hermann. Applaus dus ook voor de vlekkeloze vertaling.
Toen Hermann eind jaren negentig in één klap beroemd werd met haar debuut waren er lovers en haters. Haar verhalen, door de Süddeutsche Zeitung samengevat als „ganz Stimmung und wenig Handlung”, letterlijk vertaald is het: geheel sfeer en weinig actie, beloofden dat je een heel leven zo kon leiden dat zelfs de kleinste gebeurtenissen sterke en interessante gevoelens teweegbrachten. Het inzoomen op details, emoties en het gedesoriënteerde levensgevoel werd haar verweten; dat waren producten van vrede en welvaart. Hermanns vliegende start in de letteren werd onderdeel van het zogenoemde Fräuleinwunder, wat hier verwees naar de opkomst van vrouwelijke Duitse succesauteurs zoals Hermann, Juli Zeh en Julia Franck, maar wat meer te maken had met het feit dat het getalenteerde jonge vrouwen waren die rond de eeuwwisseling debuteerden, dan met waarover of hoe zij schreven.
We zijn ruim twintig jaar verder, de wereld heeft onze Handlung wellicht nog meer nodig dan onze Stimmung, maar ook in deze tijd heeft Hermanns werk een sterke aantrekkingskracht. In Thuishaven zit een verraderlijke duisterheid, een ontworteling die zowel jonge als oudere lezers kan raken. Wie op vaart en karakter-uitpluizen zit te wachten kan dit boek beter overslaan en eerlijk is eerlijk: ook ik raakte soms bedolven onder alle details. Maar Hermann weet de regie te houden – slaperig word je van deze sfeerroman geheel niet.
| Uitgever | Meridiaan Uitgevers |
|---|---|
| Auteur(s) | Judith Hermann |
| ISBN | 9789493305380 |
| Bindwijze | Paperback |
| Datum van verschijning | 20250514 |
| NRC Recensie | 4 |
| Breedte | 127 mm |
| Hoogte | 180 mm |
| Dikte | 20 mm |