De geur van het bos
Iedereen neemt zijn eigen jeugd als ijkpunt - en dus raakt veel natuur vergeten
Natuur Haast onopgemerkt gaat veel natuur verloren. Natuurbeheerders kijken niet vaak verder terug dan enkele decennia. Dat is veel te kort, betoogt bioloog Marc Argeloo in een opmerkelijke studie.
Onze natuur verandert zo snel, dat de huidige generatie zich geen voorstelling kan maken hoe die er een of twee generaties eerder uitzag. Er is geen kennis van toen, geen levendige herinnering. Als het om de natuur gaat, lijden we aan geheugenverlies.
Dat heeft verregaande gevolgen voor de plek die de natuur in ons collectieve bewustzijn inneemt en vooral ook voor natuurbeleid. In Natuuramnesie. Hoe we vergeten zijn hoe de natuur er vroeger uitzag houdt bioloog Marc Argeloo een pleidooi om met behulp van het verleden het heden te begrijpen. Hij ziet hoop gloren voor nationale en internationale natuurbescherming indien historisch besef meetelt. Daarbij gaat het niet om onderzoek naar het recente verleden, zelfs prehistorische tijden, museale collecties en fossiele opgravingen zijn van belang. Natuurbeheerders kijken vaak niet verder terug dan enkele decennia, en dat is te kort. Het is een boeiende stellingname die tot nadenken stemt, maar ook vragen oproept over de realiteitszin ervan.
Argeloo’s uitgangspunt is het in natuurkringen bekende fenomeen shifting baseline syndrome: kennis van de natuur verdwijnt omdat ieder zijn of haar eigen jeugd als ijkpunt neemt. Deze telkens verschuivende referentiekaders vinden hun oorzaak in het sluipende proces van natuurvernietiging: hier een paar bomen weg, daar een leeggeviste zee, elders een moeras drooggelegd, ginds verrijst een windmolenpark, landbouw intensiveert. De jacht gaat wereldwijd onverdroten door. Allemaal voorbeelden van ‘onopgemerkt verlies’, zoals Argeloo mooi betoogt. Hij maakt zelfs een vergelijking met de schilderkunst: ‘Alsof Frans Banning Cocq langzaam uit Rembrandts Nachtwacht wordt gegumd en niemand die het opvalt.’
Argeloo heeft zich diep ingegraven in de materie. Hij interviewde tientallen wetenschappers, historici en archeologen. Zijn onderzoeksveld beslaat evengoed het viswater van zijn jeugd bij Alkmaar als het oerwoud van Sulawsi, de Waddenzee en de visserij in de Caraïben. Ondanks dat zijn boek extreem uitputtend is, roept hij vragen op die onbeantwoord blijven. Zo laat hij een van de geïnterviewden onomwonden stellen dat historici ‘geen verantwoordelijkheid voelen’ voor ecologische processen; ze zouden die slechts beschrijven. Dat lijkt me volslagen ongerijmd. Ook is niet duidelijk wat zijn onderzoek zou kunnen betekenen voor de hedendaagse praktijk. De lezer proeft Argeloo’s wanhoop door de manier waarop hij zoveel gegevens uit telkens andere bronnen aandraagt, dat het begint te duizelen.
Bovendien ontbreken recente boeken waaruit juist volop belangstelling spreekt voor ‘ons’ natuurverleden, bijvoorbeeld de facsimile-herdruk van Nederlandsche vogelen (1770-1829). Dat was een enorm succes. Maar Argeloo heeft gelijk: natuurbeheerders zouden verder in de tijd moeten terugkijken. De bewijzen die Natuuramnesie aandraagt voor zoveel dat geleidelijk aan is verdwenen is zonder dat het iemand opvalt, zijn schokkend.
Lange traditie natuurschrijvers
Argeloo staat niet alleen. Natuurvorser Rob Bijlsma betoogt in De geur van het bos dat de ‘ouderwetse natuurhistorie’ en veldwerk als ‘langzame wetenschap’ in ere hersteld moeten worden. De 67-jarige Bijllma berekende dat hij in zijn leven 2200 weken doorbracht in het veld. Dat betekent niet zomaar wat rondhangen, integendeel. Bijlsma telt, observeert, noteert, zoekt naar verbanden, ofwel: ‘Aan stof geen gebrek als je met de natuur bezig bent en dagelijks onder wisselende omstandigheden de geuren, kleuren en geluiden van het veld meemaakt.’
Zijn boek is een enthousiasmerende verzameling reportages, essays en beschouwingen over de veelzijdigheid waarmee we naar de natuur kunnen kijken, met inbegrip van de rijkdom aan studies. Bijlsma staat in de lange traditie van schrijvende natuuronderzoekers uit vroeger eeuwen die hij bewondert om hun inzicht, professionaliteit, scherpzinnige waarneming en schrijfkunst. In zijn lofzang noemt hij onder meer de Franse insectenkenner Jean-Henri Fabre (1823-1915), de Nederlandse bard van de Veluwse romantiek A.B. Wigman (1891-1972) en de Amerikaanse Margaret Morse Nice (1883-1974) die als een van de eersten vogels beschrijft als individuen. Haar monografie over de zanggorzen ‘borrelt en bruist’, aldus Bijlsma.
Door zijn historische blik maakt Bijlsma de lezer deelgenoot van een schat aan kennis. Elk hedendaags onderwerp – of het nu gaat over de terugkeer van de wolf, de afwezigheid van muggenzwermen zoals die vroeger dansten boven de Afsluitdijk, processierupsen of actueel natuurbeheer – telkens weet Bijlsma het heden met het verleden te verbinden. Door die invalshoek komt hij tot verrassende conclusies. Ook weet hij als geen ander wollig taalgebruik van natuurbeheerders te ontmaskeren, zoals hij eerder deed in Kerken van goud, dominees van hout (2021). Verdwijnt ergens natuur, dan heet het altijd dat er ‘compensatie-natuur’ komt. Dat is niets dan bedrog, betoogt Bijlsma, enkele sprietjes waar eens volgroeide bomen stonden. Ook dit is een voorbeeld van de shifting baseline, van het vaak ongemerkte verlies.
Wolvenfluisteraars
Scherp is hij over de zo verlangde terugkeer van de wolf. In tegenstelling tot de sussende wolvenfluisteraars die vinden dat wolven gewoon in ons land thuishoren, is Bijlsma een van de weinigen die tegenwicht biedt. Boeren zijn verontrust, parkbazen van onder meer de Hoge Veluwe ‘panikeren’ en Staatsbosbeheer vergadert ‘zich het schompes’ over wolven.
Vervolgens wijst Bijlsma op de extreem toegenomen verkeersdrukte op de N224 tussen Ede en Arnhem, dwars door de Veluwe, waar wolven sneuvelen ‘aan de lopende band’.
Schrijven over de natuur kan ook zonder de klemmende zorgen van Bijlsma en Argeloo. In Boom in een winters bos reist Gerrit Jan Zwier, wegens corona gedwongen thuis te blijven, door zijn boekenkast. Het resultaat is zowel een lockdown-dagboek als een associatieve zoektocht naar de oorsprong van het romantische levensgevoel, dat voor hem verbonden is met de natuur van het hoge noorden. Kunstenaars vormen daarbij zijn historische leidraad, onder meer de Noorse schilders Peder Balke en Christian Dahle. Met behulp van boekenkennis maakt hij tijdreizen naar trollen en hunebedden, Vikingen, de sprookjes van Andersen en Peer Gynt van Ibsen op muziek van Edvard Grieg.
Als het na corona kan, reist Zwier naar Denemarken om onder meer in musea zijn speurtocht naar het noordelijke natuurgevoel voort te zetten. Die benoemt hij als een ‘hele bliksemse boel’, gebaseerd op sfeer, sublieme gevoelens van verhevenheid, ontvankelijkheid voor onherbergzame landschappen, donkere wouden en maanverlichte nachten.
Onbedoeld is Boom in een winters bos een aanstekelijke illustratie van de shifting baseline: het verleden vormt de richting waarin we de natuur van vandaag en morgen moeten begrijpen en vormgeven.
30-09-2022 Kester Freriks
ISBN | 9789045046662 |
---|---|
Aantal pagina's | 368 |
Datum van verschijning | 20220617 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 150 mm |
Hoogte | 229 mm |
Dikte | 27 mm |