In alles ben ik groot
De ontroerendste zin van In alles ben ik groot, het curieuze boek dat Willem Otterspeer schreef over journalist en superlezer Michaël Zeeman (1958-2009) staat op pagina 228. Otterspeer heeft net een hoofdstuk gewijd aan de magnifieke boekenverzameling van Zeeman en schrijft: „Toon mij de bibliotheek van Michaël Zeeman (summier beschreven in twee veilingcatalogi van Burgersdijk & Niermans) en ik weet waar ik mij al vijftien jaar ellendig over voel.”
Die ellende, dat oprechte verdriet schemert vaker tussen de regels door. Otterspeer en Zeeman werden vrienden nadat ze elkaar als jonge medewerkers hadden ontmoet op een borrel van het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad. Otterspeer zou zich ontwikkelen tot hoogleraar universiteitsgeschiedenis en biograaf (W.F. Hermans, Bolland). Zeeman werd een machtsfactor van formaat in de literaire wereld, als criticus, essayist, chef kunst van De Volkskrant, televisiemaker en als debatleider bij een kolossale reeks culturele evenementen. Waar hij zich vertoonde, maakte hij indruk: dominant, erudiet, scherp.
Zeeman stierf al op zijn vijftigste, aan een hersentumor. In alles ben ik groot is het verhaal van zijn leven, verteld dus door een van zijn beste vrienden. Nu zijn intimi niet per se de beste biografen; de trouw aan de vriendschap kan de trouw aan het boek (en de meedogenloosheid die daar soms mee gepaard gaat) in de weg zitten. Otterspeer schrijft dat zijn boek geen „pleidooi voor Michaël Zeeman” is; hij wil de man begrijpen.
Hij hanteert een persoonlijke toon, maar zijn aanpak heeft veel klassiek-biografische elementen: hij sprak familieleden en vrienden van zijn held en had de beschikking over diens archief. Dat levert dadelijk een mooi beeld op van Zeemans jeugd op Marken. Zijn vader werkte aanvankelijk als huisschilder, maar volgde de geur van hoger honing: het domineeschap. Met zijn oudste zoon Michaël (de andere kinderen heetten Veronica, Angelica, Raphaël, Gabriël en Melchior) deelde hij een liefde voor boeken, lezen en denken – wat leidde tot lange debatten tussen de twee. Moeder was een volstrekt onberekenbare, gemene vrouw, zou Zeeman later vertellen – met losse handjes bovendien.
Op zijn zeventiende verliet Zeeman het ouderlijk huis; een jongen bulkend van het talent en de ambitie, maar ook een jongvolwassene zonder vaste grond onder de voeten. Zijn eerste relatie – met een enkele jaren oudere vrouw uit Leeuwarden die net een kind had gekregen – was er zo eentje waarin de partners hopen elkaar te kunnen redden. Intussen rees de ster van de jonge Zeeman in Leeuwarden en omstreken: hij transformeerde de plaatselijke boekhandel De Tille tot een soort cultureel centrum, nam het initiatief tot boekuitgaven (zoals een bliksemsnel geproduceerd herdenkingsboek over de Elfstedentocht 1986).
Otterspeer beschrijft van dichtbij hoe Zeemans reputatie snel groeide nadat hij eenmaal naar het westen van het land was verhuisd. Hij was de man die moeiteloos een dik boek per dag kon lezen (en daar dan de volgende dag iets zinnigs over kon zeggen), maakte indruk in cultureel Rotterdam, waar hij voor de plaatselijke kunststichting werkte. Hij stoomde op naar het chefschap van de kunstredactie van De Volkskrant. Dat werd na een reeks interne conflicten (aardigste detail: hij liet zijn stoel en bureau op een verhoging plaatsen) eerst omgezet in een positie als writer at large en daarna in een ‘cultureel correspondentschap’ in Rome.
Tussendoor maakte hij televisieprogramma’s, waaronder het legendarische Zeeman met boeken, waarin – uitzonderlijk voor de Nederlandse televisie – diep kon worden ingegaan op de literaire kwaliteiten van een boek. Daarnaast maakte hij verschillende tv-interviews met internationale denkers en schrijvers; bij zijn overlijden herdacht Philip Roth hem liefdevol in De Volkskrant.
Beste vrienden
Zeeman slaagde er toch al in om veel vooraanstaande intellectuelen aan zich te binden: mannen als Maarten Doorman, Bas Heijne en Paul Scheffer behoorden tot zijn beste vrienden. De sfeer van die vriendschappen – de goede wijn, het scherpe debat, de denkende-jongenspret, de liefde voor kunst en cultuur, de stille naijver – weet Otterspeer goed te treffen. Hij zat er immers zelf bij.
Dat zijn vriend Zeeman zeer onprettig in de omgang kon zijn, verbloemt Otterspeer niet. Hij heeft het over ‘machtsdrift’ – een goed woord. Hij benoemt diens lust tot pesten en treiteren, schrijft dat Zeeman altijd overdreef en regelmatig mensen kleineerde – nog los van het feit dat hij tegen geliefden zelden open was over de andere vrouwen met wie hij het bed deelde. Een schelm, concludeert Otterspeer, een term waarin de vergoelijking al zit ingebakken. Bovendien denk je bij een schelm aan iemand die de macht uitdaagt en daarbij de grens opzoekt (of overschrijdt); Zeeman was in veel situaties zelf de macht.
Daarmee komen we bij twee controverses die Zeeman al tijdens zijn leven achtervolgden. De eerste is de beschuldiging, in oktober 1986, van zijn baas bij boekhandel De Tille dat Zeeman daar op grote schaal boeken had gestolen. Zeeman werd gearresteerd en bracht vier traumatische dagen in de cel door. De strafzaak werd geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Otterspeer laat zien dat het destijds een rommeltje was in de winkel, waar de gewoonte heerste dat medewerkers hun overuren (zwart) uitbetaald kregen in boeken. Zo ook Zeeman, die volgens Otterspeer zwaar werd onderbetaald gezien zijn verdiensten voor de zaak – al geeft hij daar geen cijfers bij. Bovendien controleerde niemand hem. Je ziet hoe er een grijs gebied ontstond waarin honderden of duizenden boeken konden verdwijnen. Zeeman zou later in Trouw toegeven dat er wellicht in de loop der tijd een wanverhouding was ontstaan tussen overuren en boekbeloning. Otterspeer, voorzichtig: „Hij heeft het niet gedaan, maar hij heeft het ook niet niet gedaan.”
Het verlangen om zijn vriend te verdedigen komt sterk naar voren in het korte hoofdstuk over Zeemans eerste huwelijk. Otterspeer duidt Zeemans ex op haar verzoek aan met haar voorletter – zij liet weten het liefst helemaal niet in het boek voor te komen. Dat hangt samen met wat zij in dat huwelijk heeft doorstaan; het eindigde met aangifte tegen Zeeman wegens mishandeling. Die aangifte noemt Otterspeer niet, hij beperkt zich tot een verwijzing naar een ‘roddelversie’ van Theo van Gogh die schreef dat Zeeman „een boekendief was die zijn vrouw sloeg” en hij betreurt het dat mensen op feestjes zo vaak begonnen over de kwestie. Tja. Hier zit de vriend de biograaf in de weg: want die aangifte (een feit dat 23 jaar geleden al in NRC Handelsblad werd vermeld) is belangrijker dan de vermeende ‘roddel’. Hoe dan ook is het relevant – net als bij de beschuldiging van diefstal – wat er is voorgevallen.
Pak slaag
Het gekke is dat Otterspeer eerder in het boek een aanloop lijkt te nemen tot het behandelen van het thema fysieke agressie, wanneer hij de klappen beschrijft die de jonge Michaël zelf ontving: „Er werd veel geslagen in het huis van de dominee.” En moeder sloeg nog harder, Michaëls broertje werd ‘afgetuigd’. Toen Zeeman later samenwoonde met een jonge moeder, sloeg hij haar kind.
Ook die ex-partner wordt trouwens aangeduid met een initiaal. Een minnares van Zeeman, werkzaam aan de universiteit van Barcelona, vroeg met een schuilnaam aangeduid te kunnen worden. Otterspeers biografisch bezoek aan deze vrouw leidt tot een eruptie van verbijsterende lyriek: „Zij is nu 65, nog steeds verblindend mooi: het weelderige, goed op kleur gehouden haar, ogen van agaat, lippen krullend van levensplezier, de ranke, sportieve gestalte. Hier wordt niet bij de pakken neergezeten.” Hier lijkt het missen van de vriend de vorm te krijgen van een diep verlangen zijn plaats in te nemen.
Buiten de hier genoemde personen worden nog meer vrouwen in het leven van Zeeman met slechts een enkele letter aangeduid – met name vrouwen met wie hij een liefdesrelatie had gehad. De een wilde er liever niet aan herinnerd worden, schrijft Otterspeer, de ander hield een en ander liever privé. „Uiteindelijk leidde dit ertoe dat anonimisering een soort vormprincipe werd. En dat beviel me uitstekend, want de vrouw bleef voor Michaël een vreemde, een vooroordeel, een ideaal, een mythe, een machtskwestie.”
Dat laatste lijkt mij een terechte vaststelling, maar het nadeel van die aanpak is dat die vrouwen in de biografie nu ook geen individuen meer willen worden. Dat dat overeenkomt met het wereldbeeld van Zeeman mag zo wezen, maar het lijkt me niet dat een biograaf daar genoegen mee moet nemen (een vriend misschien ook wel niet). Uiteindelijk gaat het in een biografie om de confrontatie tussen de held en de wereld – en niet die met datgene wat de hoofdpersoon voor de wereld hield.
Tegelijk was hij, bij alles wat hij deed, controversieel. Hij was een man van uitersten, van vrienden en vijanden, van vriendinnen en verbroken relaties. Hij had niet zozeer de lach als wel het schandaal aan zijn kont hangen. Dit is een boek over Michaël in al zijn facetten. Het zal gaan over zijn wonderlijke belezenheid en zijn betoverende boekenliefde, over zijn kwetsbaarheid en zijn tederheid, maar ook over zijn gekwetstheid en zijn woede, zijn angsten en zijn wreedheid.
In alles ben ik groot leest als een schelmenroman. Het leven van Michaël Zeeman was lezen, zijn lezen was schrijven, zijn schrijven schandaal. Elke minuut ervan was boeiend.
Willem Otterspeer (1950) is historicus en biograaf. In die laatste hoedanigheid legde hij grote belangstelling aan de dag voor controversiële figuren als de filosoof Bolland en de schrijver W.F. Hermans. Zijn nieuwe schelm vond hij dicht bij huis: Michaël Zeeman was lange jaren zijn beste vriend.
| Uitgever | Prometheus, Uitgeverij |
|---|---|
| Auteur(s) | Willem Otterspeer |
| ISBN | 9789044659481 |
| Bindwijze | Hardback |
| Aantal pagina's | 352 |
| Datum van verschijning | 20250930 |
| NRC Recensie | 2 |
| Breedte | 145 mm |
| Hoogte | 218 mm |
| Dikte | 29 mm |