Mens worden is een kunst
Je hoeft maar een paar bladzijden te lezen in de essaybundel Mens worden is een kunst van Rob Riemen, oprichter en stuwende kracht van het internationaal vertakte Nexus Instituut, om te stuiten op vertrouwde thema’s. Mens word je pas echt door je ‘eeuwige, want tijdloze universele geestelijke waarden eigen te maken,’ zo schrijft hij, ‘opdat je in waarheid leeft, compassie hebt, schoonheid schenkt en rechtvaardig bent. [...] De kunst van het mens worden is gelegen in de adel van de geest.’
Onder die laatste titel, Adel van de geest, riep Riemen in 2009 de grote culturele traditie in herinnering, die met haar veeleisende esthetische, intellectuele en morele maatstaven de mensheid verhief. Van dat ‘verheven ideaal’ was volgens hem nog maar weinig over. Een jaar later keerde hij zich in een heftig, gelijknamig pamflet tegen ‘de eeuwige terugkeer van het fascisme’.
Die vijand is in zijn nieuwe bundel niet verdwenen. In een viertal essays laat Riemen aan de hand van uiteenlopende levensgeschiedenissen (van Emile Zola tot Karl Kraus, van Michail Boelgakov tot zijn eigen moeder) zien hoe men zich door moed en taaie oprechtheid tegen de verleiding ervan kan wapenen. Maar achter het fascisme loert een onzichtbaarder vijand: de verloedering van de geesteswetenschappen en het verraad van de universiteit, die niet langer draagster van de eeuwige humanistische waarden wil zijn.
In het tweede, met zijn bijna honderd bladzijden verreweg belangrijkste essay uit deze bundel zet Riemen op dat punt meteen fors in. Universiteiten, zo schrijft hij, zichzelf citerend uit het eerste nummer van het tijdschrift Nexus, zouden tegenwicht moeten bieden aan ‘de troosteloosheid van het niets weten en het fanatisme van het enig weten’. Helaas, zo stelt hij vast, ‘het tegendeel is waar. Hedendaagse universiteiten verdelgen de larven van het troosteloze niets weten en het fanatisme van het enig weten niet, ze voeden die juist.’
Steen des aanstoots is voor Riemen de waardevrijheid van de wetenschap, zoals die in 1919 door de socioloog Max Weber werd verdedigd. Volgens die laatste diende wetenschap een rationalistische, louter intellectuele aangelegenheid te zijn. Ze moet steeds in gedachten houden dat zij zich beweegt op het terrein van de feiten maar niet op dat van de waarden. Op de grote levensvragen kan en mag zij geen antwoord geven.
In een reeks korte portretten van dichters en denkers betoogt Riemen vervolgens dat daarmee een vacuüm in het denken ontstond waarin het nationaal-socialisme kon woekeren, zonder dat de universiteit daarop een krachtig antwoord had. Dat antwoord, zo schrijft hij, kan ‘alleen worden geboden door de universitas, het geheel aan kennis in de schatkamers van de theologie, filosofie, rechten, geneeskunde, mathematica, astronomie, geschiedenis, architectuur, letteren, muziek en de kunsten.’ Door de erfenis van de middeleeuwse universiteit dus – op architectuur na waren dat de vakken die daarin werden onderwezen – ook al betekende ‘universitas’ in werkelijkheid niet veel meer dan ‘het gilde van professoren en studenten’.
Vuilnisvat
Die humanistische traditie is met de verwetenschappelijking van het hoger onderwijs naar de marge gedrongen, aldus Riemen. Zijn treurnis daarover is even gegrond als die over de achteloosheid waarmee de grote cultuur nu regelmatig naar het vuilnisvat van de ‘witte, mannelijke en eurocentrische’ geschiedenis wordt verwezen – al kan men zich afvragen of de verdediging daarvan niet wat minder pompeus zou kunnen.
Problematisch zijn echter de contradicties waarin Riemen daarbij verstrikt raakt. Al in Adel van de geest vielen er vraagtekens te zetten bij de ‘eeuwigheid’ van de daarin beleden humanistische ideeën en idealen. Want hoezeer wij ze ook boven alle tijd verheven achten, ze zijn ontegenzeglijk in de loop van een lange historie ontstaan en soms nog maar een paar eeuwen oud.
Het is juist de geschiedwetenschap die dat aan het licht brengt, ook in een humanistische universiteit zoals Riemen die bepleit. En dus wringt er iets, want het normatieve ligt niet automatisch in het verlengde van de feiten. Daarvoor is een (in de neutrale zin van het woord) ‘ideologische’ sprong nodig – hoe verdedigbaar ook.
Dat de huidige universiteit zich aan waardendiscussies zou onttrekken, is aan de andere kant hoogst betwistbaar. De heftig woekerende ‘woke’-cultuurstrijd ontrolt zich bij uitstek rond de vraag wat de humanistisch-democratische traditie betekent voor kwesties als diversiteit, gelijkheid en (neo-)kolonialisme. Je hoeft geen sympathie te koesteren voor de uitwassen of zelfs de standpunten daarvan, om juist in die heftigheid een morele bekommernis te zien.
Met een beroep op deze uitwassen veegt Riemen de hele ‘woke’-discussie echter van tafel als ‘een denkwereld [...] die bepaalt wat je wel of niet mag lezen, [...] zeggen, [...] of lezen’ en die als een nieuwe vorm van ‘kathederfilosofie’ aan studenten wordt opgelegd. Terecht wijst hij erop dat Max Weber voor dat laatste al waarschuwde. Maar daarbij lijkt hij wel te zijn vergeten dat hij Webers pleidooi tegen de verkondiging van waarden vanaf de katheder zelf eerder betreurde als een verlies aan Geistesaristokratie.
Die waarden zijn nooit boven discussie verheven, kunnen dus niet van bovenaf worden opgelegd, maar zijn om diezelfde reden ook niet per se ‘eeuwig’ of onaantastbaar. Volgens Riemens idee van een universiteit horen ze er wel degelijk bij, maar dan wel zolang ze overeenstemmen met Riemens eigen ideaal. Daarmee draait zijn pleidooi in een kringetje rond. We discussiëren over ‘eeuwige’ waarden, maar kunnen die niet werkelijk bekritiseren. Wat overblijft is een beschaafd herengesprek waarin er niets werkelijk op het spel staat.
Mens worden is een kunst. Geen wetenschap. Indien het een wetenschap zou zijn dan zouden er bewezen theorieën, eenduidige antwoorden, protocollen en handleidingen voor het leven bestaan. Die zijn er niet. Ieder individu zal met alle verlangens, onzekerheden, twijfels, angsten, nederlagen die inherent zijn aan ons bestaan zijn eigen weg moeten vinden om de menselijkheid te bereiken die ons in staat moet stellen in waarheid te leven, schoonheid te scheppen, compassievol en rechtvaardig te zijn.
Als variaties op een thema biedt Rob Riemen vier etudes in de kunst van het mens worden. Een etude met oorlog als leerschool, een etude in het overwinnen van domheid en leugens, een etude in moed en compassie en ten slotte een etude in de verlossing van angst door het scheppend vermogen van de mens en ware liefde. Vier etudes voor ieder die zich bekommert om de twee grote vragen die Socrates ons voorhield: ‘Vertel me, wat is nu de juiste wijze van leven? En wat is een goede maatschappij?’
ISBN | 9789025316631 |
---|---|
Aantal pagina's | 232 |
Datum van verschijning | 20230926 |
NRC Recensie | 2 |
Breedte | 135 mm |
Hoogte | 205 mm |
Dikte | 24 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres